Gierzwaluw

Gierzwaluw - Apus apus

• Orde: gierzwaluwachtige – Apodiformes;
• Familie: gierzwaluwen – Apodidae;
• Lengte: 17 – 18,5 cm;
• Spanwijdte: 40 – 44 cm;
• Biotoop: uiteenlopende habitats in dorpen en steden. Zijn voor nestgelegenheid afhankelijk van gebouwen met geschikte holtes;
• Voedsel: vliegende insecten, zoals muggen, vliegen en dag- en nachtvlinders;
• Periode: vanaf half april / begin mei tot juli / augustus. Overwinteren in tropisch Afrika (regio Mali – Congo);
• Aantal broedparen: 45.000 – 70.000;
De Gierzwaluw, te herkennen aan hun kenmerkende sikkelvormige vleugels, bevindt zich nagenoeg permanent in de lucht. Boven golfbaan Anderstein ziet men de Gierzwaluw vaak rond de Vallei-lus in de lucht scheren. Bij hun duikvluchten kunnen ze snelheden van 200 km/uur bereiken. Gierzwaluwen brengen ook de nacht in de lucht door en wel op een gemiddelde hoogte van 1.500 m. De Gierzwaluw is in Nederland een algemeen voorkomende broedvogel, die hier maar drie maanden van het jaar verblijft. Vandaar de naam “honderd-dagen-vogel”. Oorspronkelijk bestonden de broedplaatsen uit rotswanden. Door gebouwen (spleten en nissen onder daken) als rotskliffen te gaan beschouwen hebben Gierzwaluwen hun oorspronkelijke broedgelegenheden aanzienlijk verruimd en zijn ze nu algemeen voorkomende zomergasten in steden en dorpen. Het nest is een slordig bouwsel van materiaal, dat in de vlucht is opgepikt: pluisjes, draadjes, veertjes, etc. en wordt met speeksel aan elkaar gekleefd. Gierzwaluwen maken ook wel gebruik van oude mussen- en spreeuwennesten.