Gaai

Gaai - Garrulus glandarius

• Orde: zangvogels – Passeriformes;
• Familie: vliegenvangers – Corvidae;
• Lengte: 32 – 36 cm;
• Spanwijdte: 50 – 60 cm;
• Biotoop: bossen, kleinschalig boerenland, parken en tuinen. Ontbreekt in gebieden zonder loofbomen. Ondanks schuw gedrag steeds vaker ook in stad;
• Voedsel: insecten, eieren en jongen van zangvogels. ’s Winters eikels, beukennootjes, granen (mais) en fruit. In najaar wordt er gehamsterd en de eikels in de grond verstopt;
• Periode: gehele jaar. ’s Winters regelmatig gasten uit Oost-, Midden- en Noord-Europa;
• Aantal broedparen: 47.000 – 68.000;
De Gaai is een schuwe bewoner van bossen, die men vaker hoort dan ziet. Op golfbaan Anderstein zal men de Gaai daarom ook eerder horen, dan zien. Op de Vallei-lus bestaat er de grootste kans de Gaai tegen te komen.
Gaaien hebben in het bos de functie van indringer-alarm; veel dieren reageren op hun alarmroep en verbergen zich. Sinds ongeveer 1975 breidde de soort zich uit over grote delen van West- en Noord-Nederland waar hij voordien schaars was of ontbrak. Hierbij profiteerde de Gaai vooral van de aanleg van groenvoorzieningen en recreatiebossen.